Hoe geef je ‘erfgoedwijs’ les over erfgoed aan Nieuwe Nederlanders die dolgraag ‘alles’ willen weten over het Nederlandse erfgoed? Hoe blijf je dan uit de valkuil van ‘ik Nederlander’ vertel ‘jullie’ wat het belangrijke Nederlandse erfgoed is? De afgelopen weken heb ik een aantal lessen ontworpen en gegeven aan een groep gevorderde NT2-cursisten, waarbij ik heb geprobeerd om enerzijds hun verlangen naar kennis over erfgoed te bevredigen, en anderzijds bezig ben geweest met het gegeven dat verschillende mensen verschillend denken over erfgoed; dat het geen vaststaand gegeven is dat vertelt wat de Nederlandse volksaard is. Want ik vermoedde dat dat misschien de eigenlijke – of een tweede – vraag was: hoe zitten de Nederlanders in elkaar, wat is hun cultuur, wat vinden ze belangrijk?
Woorden
Ik ben de lessenreeks begonnen met het behandelen van woorden die we nodig hebben om over erfgoed te kunnen praten. Erven, doorgeven, bewaren, herinneren en herinneringen, verhalen, herdenken en gedenken, onder andere. Toen we bij ‘herinneren’ waren en de functie van erfgoed daarbij, begon het onderwerp - de manier waarop ik het aanpakte - te leven. De cursisten hebben het erfgoed van hun land van herkomst achter zich gelaten, dus voor hen is erfgoed misschien meer, en/of op een andere manier, verbonden met ‘herinneren’ dan voor mensen die er bij wijze van spreken elke dag langs kunnen fietsen.
Ik heb de cursisten tijdens die eerste bijeenkomst ook een lijst gegeven met soorten erfgoed - van landschappen, via monumenten en documenten naar feesten en tradities. Niet omdat het nu zo belangrijk is dat ze erfgoed netjes in soorten kunnen indelen, maar omdat we zo veel voorbeelden konden delen: een kerk in Suriname, een dierentuin in Warschau. Toen we bij het immaterieel erfgoed waren aanbeland, ontstonden leuke gesprekken over verschillen en overeenkomsten in rituelen. In veel culturen was er iets met ongerezen brood bijvoorbeeld, maar dan wel bij heel diverse soorten gelegenheden.
Plakkaat van Verlatinghe
Omdat de cursisten hadden laten weten dat ze graag wilden leren over Nederlands erfgoed, heb ik ten slotte één belangrijk document behandeld: het Plakkaat van Verlatinghe. Dat is een heel moeilijk geval om uit te leggen aan mensen die de taal niet perfect beheersen en geen kennis hebben van de vaderlandse geschiedenis. Maar het gegeven dat ‘een koning er is voor de mensen en niet andersom’ sprak erg aan.
Trots & identiteit
Voor de tweede les had ik de cursisten gevraagd om een kleine presentatie voor te bereiden over door hen zelf uit te kiezen erfgoed uit hun land van herkomst. Dat werd een bijzondere bijeenkomst. Eén van de cursisten schoot vol - tot haar eigen verrassing - toen ze vertelde over een geliefde toren in haar stad, die tijdens een bombardement was verwoest. Alle cursisten op één na vertelden over erfgoed waar ze persoonlijk van hielden en/of waar ze trots op waren. De ene uitzondering was een vrouw die vertelde over een traditie uit haar geboorteland die juist moet verdwijnen, zei ze: meisjesbesnijdenis.
De presentaties waren een mooie aanleiding om nog twee nieuwe woorden te introduceren: trots en identiteit. De cursisten waren zelf het beste voorbeeld van hoe erfgoed verbonden kan zijn met je identiteit. Dat je soms trots bent op je erfgoed en soms helemaal niet. En natuurlijk, dat het goed is als tradities met hun tijd meegaan. Ik had een een tekst meegenomen van de Domtoren, het voor de stad Utrecht – waar zij wonen – volgens velen allerbelangrijkste erfgoed. De tekst repte – behalve over de geschiedenis van de Dom - over een ‘icoon waar iedere Utrechter zich in herkent’. Ik heb de cursisten gevraagd of zij – immers ook Utrechters – zich inderdaad zo met de toren verbonden voelden. Sommigen wel, sommigen niet. Wat maar weer bewijst dat de link erfgoed – identiteit er niet automatisch is: mensen moeten hem zelf maken.
Welk Nederlands erfgoed?
De cursisten zeiden aan het eind van deze bijeenkomst dat ze ‘alles’ wilden weten over het erfgoed in Nederland. Ik ging weg met de vraag: welk erfgoed? Rembrandt? Tulpen? Molens? Koningsdag? Hoe moest ik bepalen wat belangrijk of typisch Nederlands erfgoed is dat voor hen de moeite waard is om meer van te weten? Ik heb toen besloten om die vraag aan andere Nederlanders te stellen. Op onder andere LinkedIn en Facebook heb ik gevraagd wat men typisch Nederlands erfgoed vindt. Tweeënvijftig mensen noemden zo’n 215 erfgoederen. Waarbij je ‘erfgoed’ erg ruim moet nemen: veel mensen noemden allerlei gebruiken en gewoonten die zij als typisch Nederlands ervaren. Interessant: er werden slechts 52 materieel-erfgoederen genoemd, en 165 immaterieel-erfgoederen, inclusief dus die gebruiken en gewoonten.
Er zijn natuurlijk ook boeken verschenen waarin de vraag is beantwoord, door veel meer mensen. Maar het ging me niet alleen om het antwoord, en het ‘doorgeven’ van het ‘juiste’ erfgoed. Ik wilde de cursisten vertellen dat ik zelf ook niet zo één twee drie weet wat typisch Nederlands is. Dat verschillende mensen hier verschillend over denken. Erfgoed heeft immers met je identiteit te maken en niet iedereen identificeert zich met stroopwafels of polders. Ik heb hen dus verteld over mijn vraag op LinkedIn en Facebook en wat daaruit was gekomen.
De strijd tegen het water
Ik heb uit de lijst een aantal dingen gekozen waar ze zich in konden verdiepen, met de uitdrukkelijke toevoeging dat we óók andere dingen hadden kunnen behandelen. Een criterium voor mij was of de cursisten in hun eigen leven vaak met dit erfgoed in aanraking zouden (kunnen) komen. Uit het ‘onderzoekje’ was, samengevat, de Nederlandse strijd tegen het water naar voren gekomen als belangrijkste (vaakst genoemde) Nederlandse erfgoed: het polderlandschap, inclusief enkele bij naam genoemde polders, dijken (en enkele bij naam genoemde dijken), de waterschappen, ‘alles wat met waterbeheer te maken heeft’, ‘leven in de Delta’ en gemalen. Van de monumenten werden trouwens de molens het meest genoemd. Ook die hebben (hadden) natuurlijk vaak met waterbeheer te maken. We hebben het daarom over de Nederlandse polders/strijd tegen het water gehad (en de woorden ‘polderen’ en ‘poldermentaliteit’): daar kun je niet omheen, in Nederland. Maar ook over Annie M.G. Schmidt en Jip en Janneke, Sinterklaas inclusief Pietendebat en ‘de kleur oranje’: met als oorsprong Willem, Prince van Oranghien, hebben we nu een nationaal elftal dat kortweg ‘Oranje’ heet én een oranje gekleurde Koningsdag.
Aan het eind van déze les zei ik dat we nu klaar waren met het Nederlandse erfgoed maar… de cursisten wilden méér! Nog meer erfgoed? Of wilden ze meer weten over de Nederlandse (alledaagse) cultuur? Ik kreeg de indruk van wel (het bleek best een moeilijke vraag te zijn). Ik heb de opdracht gegeven de komende twee weken aan iedereen die ze kennen, te vragen: wat vind jij typisch Nederlands? De volgende keer gaan we kijken of er in de antwoorden verschil is tussen mensen die hier geboren zijn, en mensen die uit een ander land komen. Ik ben benieuwd.